“Wat een gek…” Toen de destijds 21-jarige Frank Boon in 1975 op het punt stond om een zieltogende brouwerij over te nemen, schudden de inwoners van Lembeek (Halle) veelal het hoofd. Maar 46 jaar later staan de hoofden stil en de ogen groot. Zijn geuze en kriek worden wereldwijd gedronken én hoog aangeprezen. En sinds dit jaar is het aan de volgende generatie om die lijn door te trekken. “Maar ik blijf de lambiek voorproeven!”, verzekert de inmiddels 67-jarige pater familias ons.

Boon Apogee

“Hey man, your dad is a legend.” Bij de voorstelling van het nieuwe bier Apogee vertelde Karel Boon een anekdote die wel ‘iets’ zegt over zijn vader en diens status binnen het bierwereldje. Het waren de woorden van een Amerikaan die net te weten was gekomen wiens zoon hij was. Of hoe Frank Boon door collega’s, concurrenten en fans van lambiekbieren uit de Zennevallei wereldwijd op een voetstuk geplaatst wordt. En dan te denken dat hij eigenlijk niet eens een kind van die Zennevallei is.

“Ik woonde tot 1972 in Strombeek-Bever”, vertelt hij daarover. “Geuze was ons daar wel al bekend — mijn vrienden spraken graag af in karaktervolle cafeetjes. Dat waren mannen als Johan Verminnen, Raymond Van Het Groenewoud en andere muzikanten. Enkelen van hen trokken speciaal met een bestelwagen naar Lembeek om inkopen te doen bij geuzesteker René De Vits. Volgens hen was dat de allerbeste die je kon vinden, en bovendien was René een speciale man. Hij was vrijgezel en woonde samen met zijn zus. Samen hielden ze ook een café open en baatten ze een winkeltje uit. En dan was er dus ook die geuzestekerij. Dat sprak tot de verbeelding. Zo leerde ik René kennen en raakte ik gefascineerd door geuze.”

Je was 21 jaar toen je die geuzestekerij overnam. Dat is wel erg jong?

(knikt) En ik had geen budget. Ik woonde bij mijn ouders en zij wilden me niet financieel steunen. Maar ze lieten me wel doen. De enige manier om mijn zaak te kunnen opstarten, was door geen kosten te maken. Ik ben dan ook begonnen in een ondergelopen kelder in Halle, die ook nog eens vol as lag. Ik mocht die enkele jaren gratis gebruiken, zolang ik het water uit de kelder pompte en alles proper maakte. In november 1975 ben ik gestart en twee jaar later had ik genoeg omzet om met een lening van de bank alles over te nemen van René. Ik wou absoluut die geuzestekerij overnemen, maar de volumes waren te klein om van te leven. Hij maakte 25.000 liter geuze per jaar, de helft van wat hier vandaag in de brouwerij geproduceerd zal worden. De productie lag toen honderd keer lager dan nu.”

Hoe krijg je zoiets rendabel?

“Door met mijn geuze de boer op te trekken. Ik ging naar brouwerij Crombé in Zottegem, waar ze Oud Zottegems maakten. Zij konden mijn geuze verkopen als ik hun bier verkocht. Zo ben ik ook bij Pierre Celis in Hoegaarden beland. Zijn Oud Hoegaards, dat vandaag wereldwijd bekend is als witbier, werd toen lokaal verkocht. Maar ik heb de eerste fles ervan verkocht in Brussel. Zo had ik een assortiment speciaalbieren dat ik rechtstreeks én samen met mijn geuze verkocht in de hoofdstad. De bierhandelaars vonden onze bieren toen folklore. Zij namen enkel af van enkele grote lambiekbrouwerijen, maar de kleintjes speelden niet mee. En dus moest ik wel rechtstreeks leveren aan de horeca. Enkel zo was er voldoende marge om te groeien.”

Door me te verdiepen in ‘weten­schap­pe­lijk brouwen’ heb ik een reputatie opgebouwd. En geluk afgedwon­gen. Hier zijn nooit duizenden liters geuze of kriek verspild omdat het fout liep.

Had je meteen succes?

“Er was in die jaren geen concurrentie. Het ging zelfs zo snel, dat mijn eigen leveranciers niet meer konden volgen. En ook ik had onvoldoende voorraad. De oude geuzestekerij van René bleek te klein, en daarom ben ik dan naar Lembeek verhuisd. Ik kocht een failliete fabriek aan de oevers van de Zenne — een serieuze investering. Om dat te financieren heb ik me geassocieerd met een wijnhandelaar uit Brussel. Sinds 1989 zijn de gebouwen in Hondzocht stapelplaatsen voor de brouwerij. De Marriage Parfait en de Black Label liggen er nu te rijpen.”

Vandaag staan de lambiekbieren uit de Zennevallei wereldwijd hoog aangeschreven. Was dat ooit anders?

“De kwaliteit van de lambiekbieren liet enkele jaren geleden wel eens te wensen over. Brouwerijen durfden al eens platte geuze verkopen, zonder schuim. Dan maakten ze hun klanten wijs dat ze die nog even moesten laten liggen — wat je dus niet mag doen. Mijn principe is altijd geweest dat een bier zonder fouten op de tafel van de consument moet belanden. Daar kruipt veel tijd in, maar het zal ook het langste duren. Er waren toen veel productiefouten en dat passeerde gewoon. Bierdrinkers waren toleranter. Vandaag drinkt echter een ander publiek ons bier. Het zijn fijnproevers geworden. Een Belg is trots op zijn biercultuur.”

En wat met buitenlandse concurrentie?

“In de jaren zestig werden Deense bieren zoals Carlsberg en andere importbieren razend populair, omdat die kwalitatief verder stonden dan veel Belgische bieren. Zij hadden machines die pas veel later bij ons hun intrede deden. Ik had zelf ook interesse in een onderzoek dat gevoerd werd aan de universiteit in Leuven. Daar werd het hele brouwproces wetenschappelijk benaderd. Als je dan nadien weet wat er fout loopt, dan kan je altijd ingrijpen. Het probleem is dat sommigen niet eens wisten wat ze verkeerd deden. Door me er in te verdiepen heb ik wel een reputatie kunnen opbouwen. En zo dwing je geluk af. Hier zijn nooit duizenden liters geuze of kriek verspild omdat het fout liep.”

We verkopen ook flesjes geuze van 25 cl, wat afwijkt van die typische 37,5 cl. Er is een jongere generatie die dat liever zo drinkt op café. ‘Slecht voor het imago’, hoor ik dan wel eens. Tja… Foert dan maar, hé.

Het kan verkeren: intussen worden zotte prijzen betaald voor een exclusieve geuze.

“Ik heb altijd een dienaar van mijn klanten willen zijn. Onze geuze moet betaalbaar blijven. Ik ga liever uit van de prijs dat iets kost om te maken, dan van het idee om de winst te maximaliseren. Als je een abdijbier op café bestelt, dan denk ik dat een klant ook wel bereid is om een euro meer te betalen voor een geuze. Maar zeker niet het dubbele. Je zal dan wel één consumptie verkopen, maar dan wordt het bier ook een curiositeit. Wij blijven graag trouwe partner van onze horeca en die mensen moeten onze bieren ook aan een goede prijs kunnen verkopen. We hebben dat vertrouwen gekregen: in de horeca zijn we met Boon vandaag de standaard geworden wat geuze betreft. We groeien zelfs buiten ons kerngebied. Zo schenken bijvoorbeeld West-Vlaamse cafés steeds vaker onze bieren, en ook in het Leuvense zijn we steeds meer aanwezig. In de voorbije jaren is zelfs toeristisch Wallonië erbij gekomen. En we spelen in op wat hun klanten willen. Zo verkopen we geuze in flesjes van 25 centiliter, wat afwijkt van die typische 37,5 centiliter. Maar er is een jonge generatie die dat op café liever zo drinkt. ‘Slecht voor het imago’, hoor ik dan wel eens. Of ‘het past niet bij een geuze’. Tja… Foert dan maar, hé. Als ze ons bier maar lekker vinden.”

Een nieuwe generatie brouwers pakt wel graag uit met dat exclusieve imago.

“Iedereen zet zijn bieren in de markt hoe hij wil. Dat is eigen aan deze tijd. Sociale media spelen daar ook een rol in. Zo is er nu een lambiekbrouwerij die het brouwsel in een mobiele koelbak liet afkoelen op de Grote Markt in Brussel. Dat is een statement, want ze hebben dus een geuze die ingegist is op de Grote Markt. Als brouwer kan je je afvragen wat daar de meerwaarde van is, maar een marketeer ziet meteen het potentieel. Iedereen legt zijn eigen accenten. Bij ons is het vertrouwen van de klant belangrijk. Dat is onze marketingstrategie en daar geloof ik heilig in.”

Toch heeft ook Boon wat duurdere geuze en kriek in het assortiment?

“Dat heeft ook een reden. Zo maken we die specialere bieren om het foederpark mee te onderhouden. Er staan hier 161 grote, houten vaten waarvan de grootste een diameter van vier meter hebben. Zo één vat kan tot dertigduizend euro kosten. En je hebt heel wat van die vaten nodig, want er is nu eenmaal heel wat lambiek nodig om geuze te maken. Dat kost veel geld. En dan zijn de inkomsten uit de verkoop van geuze uit speciale vaten welkom om alles te onderhouden.”

En nu kan je eindelijk op pensioen, want je zonen Karel en Jos hebben de brouwerij overgenomen. Het afscheid van een levenswerk?

“Ik woon naast de brouwerij, dus ik kijk nog elke dag naar mijn levenswerk. Het kan niet anders, want volgens de regels van de ruimtelijke ordening moet de woning geïntegreerd zijn in de brouwerij. (lacht) De papiermolen is wel achter de rug. Jos en Karel zijn nu volledig eigenaar en ze kunnen verder. Ik ben voorzitter van de raad van bestuur, maar operationeel doe ik niets meer. Maar ik zal me wellicht nog bezighouden met de houten vaten. En ik proef wel nog altijd graag de lambiek. Je kan een brouwerij als deze ook niet zomaar doorgeven. Dit nam jaren in beslag. Maar ik ben blij dat ik het aan mijn zonen kon overlaten. Dat maakte die hele operatie gemakkelijker.”

Bron: HLN.be